Overheden die duurzame innovatie in de auto-industrie willen stimuleren, moeten Machiavelli bestuderen. Verdeel en heers helpt de status-quo bij gevestigde autofabrikanten te doorbreken, waardoor deze eerder hun verzet tegen vernieuwingen loslaten en afzonderlijk gaan investeren in innovatie.
Dit stelt Joeri Wesseling, die vorige week op dit onderwerp is gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht. Wesseling bestudeerde het zogenoemde zero emission vehicle-mandaat dat de Amerikaanse staat Californië begin jaren negentig uitvaardigde. Deze maatregel was bedoeld om autobedrijven te stimuleren duurzaam te gaan innoveren. Het mandaat stelde dat autofabrikanten voor elke negen auto’s met een verbrandingsmotor er één moesten verkopen zonder uitstoot. Dat gaat alleen met ‘radicaal duurzame’ technologie, zoals volledig elektrisch of met een brandstofcel.
‘Aanvankelijk leidde de maatregel tot heftig verzet vanuit de industrie, die onder meer rechtszaken tegen beleidsmakers aanspande’, zegt Wesseling. ‘Hun verzet is begrijpelijk, omdat aan de verbrandingsmotor veel meer viel te verdienen.’ Doordat verbrandingsmotoren veel meer onderhoud vergen dan elektrische aandrijving, is dit motortype met name voor de after sales belangrijk; er wordt veel langer aan elke verkochte auto verdiend.
Maar Californië hield voet bij stuk en na verloop van tijd ontstonden er scheurtjes in het autobastion. Een Japans bedrijf als Nissan, dat zijn verkopen van auto’s met verbrandingsmotor zag slinken, richtte zich sterk op elektrische aandrijving, en nieuwkomers als de elektrische autobouwer Tesla kregen voet aan de grond.
Wesseling: ‘Vanaf dat moment zag je dat bedrijven die niet meer zo veel verdienden aan de brandstofmotor, of minder goede vooruitzichten hadden, begonnen te investeren in duurzamere aandrijftechnologie.’ Voorwaarde was wel dat deze bedrijven nog voldoende middelen hadden om te kunnen innoveren. ‘Chrysler liep ook achter, maar had geen geld om te investeren.’
Door het Californische beleid ontstonden langzaam maar zeker de gewenste radicaal nieuwe technologieën. Een groot verschil met Europa, dat zich vooral heeft gericht op een daling van de uitstoot van CO2 voor de totale vloot. Wesseling: ‘Hier daalt de uitstoot over de hele linie steeds een beetje. Dat leidt ertoe dat alle fabrikanten hetzelfde doen: bestaande technologie zuiniger maken.’ Door de Europese strategie wordt het verschil in duurzaamheid tussen bestaande en nieuwe technologie kleiner, waardoor ook de ‘beloning’ afneemt om te investeren in duurzamer aandrijving. ‘Fabrikanten worden gestimuleerd te investeren in het bestaande.’
In Californië worden bedrijven meer gestimuleerd te kiezen voor een technologie waarvan zij denken dat deze winnend wordt, waardoor onderlinge concurrentie toeneemt en het gezamenlijke belang om de overheid tegen te werken minder groot wordt. Voor beleidsmakers wordt het daardoor makkelijker het front te breken, stelt Wesseling.
Het Europese beleid werkt volgens hem goed op de korte termijn, terwijl het Amerikaanse beter is voor de langere. Fabrikanten hebben inmiddels de technologie klaarstaan en kunnen die in één klap invoeren als het economisch interessant is.
Onlangs is de Europese regelgeving aangepast en nu zijn er ‘super credits’. Wesseling: ‘Bijvoorbeeld: één elektrische auto weegt evenveel als anderhalve tot tweeënhalve brandstofauto. Daardoor wordt radicale innovatie gestimuleerd.’
Het voordeel van de Europese regelgeving is dat er zekerheid is over de emissiedaling. Die is immers in normen vastgelegd. ‘De strategie van Californië stimuleert innovatie en is op de langere termijn interessanter.’
Bron: de Volkskrant